Oefeningen NT1 – Tussenniveau – Meervoud
Resultaat
1. Typ het woord: s/z
2. Typ het woord: s/z of f/v
3. Typ het woord: meervouden met -s
4. Typ het meervoud
5. Typ het meervoud
6. Typ het meervoud
7. Typ het meervoud in de zin
8. Kies: met enkele of dubbele medeklinker
9. Kies: met enkele of dubbele medeklinker
10. Typ het meervoud van de werkwoorden
11. Zet het vertgedrukte woord in het meervoud
12. Welk woord past in de zin?